Oefening 1: Modale werkwoorden voor mogelijkheid en toestemming
2. Ona *smí* jíst sladkosti jenom o víkendu. (Hint: Gebruik het modale werkwoord voor ‘mogen’ of ’toestemming hebben’.)
3. My *můžeme* pomoci s úkolem. (Hint: Modaal werkwoord voor ‘kunnen’ in de eerste persoon meervoud.)
4. Ty *smíš* si hrát na počítači po škole. (Hint: Toestemming krijgen, tweede persoon enkelvoud.)
5. On *může* přijít pozdě, pokud chce. (Hint: Mogelijkheid uitdrukken, derde persoon enkelvoud.)
6. Vy *smíte* jít domů dřív. (Hint: Toestemming, tweede persoon meervoud.)
7. Oni *mohou* jet na dovolenou příští měsíc. (Hint: Modaal werkwoord voor ‘kunnen’, derde persoon meervoud.)
8. Já *smím* otevřít okno? (Hint: Vragende zin met ‘mogen’ in eerste persoon enkelvoud.)
9. Ty *můžeš* mluvit pomalu, prosím? (Hint: Vraag om toestemming of mogelijkheid, tweede persoon enkelvoud.)
10. My *smíme* být tady do večera. (Hint: Toestemming uitdrukken, eerste persoon meervoud.)
Oefening 2: Modale werkwoorden voor verplichting en noodzaak
2. Ty *máš* udělat domácí úkol. (Hint: Modaal werkwoord dat ‘moeten’ uitdrukt in informele vorm.)
3. Ona *musí* nosit helmu při jízdě na kole. (Hint: Verplichting in derde persoon enkelvoud.)
4. My *musíme* vstávat brzy zítra. (Hint: Eerste persoon meervoud, noodzaak of verplichting.)
5. Vy *musíte* přijít na schůzku. (Hint: Tweede persoon meervoud, verplichting.)
6. Oni *musí* dodržovat pravidla. (Hint: Derde persoon meervoud, noodzaak uitdrukken.)
7. Já *nemusím* pracovat o víkendu. (Hint: Negatief van moeten in eerste persoon enkelvoud.)
8. Ty *musíš* si vzít deštník, bude pršet. (Hint: Noodzaak in tweede persoon enkelvoud.)
9. Ona *nemusí* jít do školy dnes. (Hint: Negatief van verplichting in derde persoon enkelvoud.)
10. My *musíme* dokončit projekt včas. (Hint: Verplichting in eerste persoon meervoud.)