Oefening 1: Basismaatwoorden voor mensen en dieren
2. Zij heeft drie *sān zhī* katten thuis. (Hint: Gebruik het maatwoord voor dieren zoals katten en honden)
3. Er loopt één *yí ge* man op straat. (Hint: Het algemene maatwoord voor mensen)
4. We hebben twee *liǎng zhī* honden in de tuin. (Hint: Maatwoord voor dieren)
5. Hij koopt vijf *wǔ ge* appels op de markt. (Hint: Algemeen maatwoord voor ronde voorwerpen en mensen)
6. Zij spreekt met vier *sì ge* studenten. (Hint: Algemeen maatwoord voor mensen)
7. Er zijn zes *liù zhī* vogels in de boom. (Hint: Maatwoord voor vogels en andere dieren)
8. Ik heb één *yí ge* broer. (Hint: Algemeen maatwoord voor familieleden)
9. Zij ziet twee *liǎng ge* leraren in de klas. (Hint: Algemeen maatwoord voor mensen)
10. We hebben drie *sān zhī* konijnen in het hok. (Hint: Maatwoord voor kleine dieren)
Oefening 2: Maatwoorden voor boeken, flessen en kleding
2. Zij koopt één *yì píng* water. (Hint: Maatwoord voor flessen en drank)
3. Hij heeft vijf *wǔ jiàn* jasjes. (Hint: Maatwoord voor kledingstukken)
4. We zien drie *sān běn* woordenboeken. (Hint: Maatwoord voor boeken)
5. Zij drinkt één *yì píng* melk. (Hint: Maatwoord voor flessen)
6. Hij draagt twee *liǎng jiàn* hemden. (Hint: Maatwoord voor kleding)
7. Ik koop vier *sì běn* tijdschriften. (Hint: Maatwoord voor boeken en tijdschriften)
8. Zij heeft één *yì píng* wijn. (Hint: Maatwoord voor fles wijn)
9. We hebben zes *liù jiàn* truien. (Hint: Maatwoord voor kledingstukken)
10. Hij leest drie *sān běn* romans. (Hint: Maatwoord voor boeken)