Oefening 1: Intransitieve werkwoorden in de verleden tijd
2. Ako *natulog* ng maaga kagabi. (Verleden tijd van ‘matulog’ betekent ‘slapen’.)
3. Kami *naglakad* sa parke kahapon. (Verleden tijd van ‘maglakad’ betekent ‘wandelen’.)
4. Sila *tumakbo* nang mabilis sa paligsahan. (Verleden tijd van ‘tumakbo’ betekent ‘rennen’.)
5. Ikaw *nagsalita* sa klase kahapon. (Verleden tijd van ‘magsalita’ betekent ‘spreken’.)
6. Siya *nangiti* nang makita kita. (Verleden tijd van ‘ngiti’ betekent ‘lachen’ of ‘glimlachen’.)
7. Ako *nagalala* tungkol sa pagsusulit. (Verleden tijd van ‘mag-alala’ betekent ‘zich zorgen maken’.)
8. Kami *naglaro* ng basketball kahapon. (Verleden tijd van ‘maglaro’ betekent ‘spelen’.)
9. Sila *natakot* sa malakas na ingay. (Verleden tijd van ‘matakot’ betekent ‘bang zijn’.)
10. Ikaw *nagsaya* noong araw ng pista. (Verleden tijd van ‘magsaya’ betekent ‘blij zijn’.)
Oefening 2: Intransitieve werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Ako *natutulog* nang maaga gabi-gabi. (Tegenwoordige tijd van ‘matulog’ betekent ‘slapen’.)
3. Kami *naglalakad* sa paligid araw-araw. (Tegenwoordige tijd van ‘maglakad’ betekent ‘wandelen’.)
4. Sila *tumatakbo* sa parke tuwing umaga. (Tegenwoordige tijd van ‘tumakbo’ betekent ‘rennen’.)
5. Ikaw *nagsasalita* nang malakas sa klase. (Tegenwoordige tijd van ‘magsalita’ betekent ‘spreken’.)
6. Siya *ngumingiti* kapag masaya. (Tegenwoordige tijd van ‘ngiti’ betekent ‘glimlachen’.)
7. Ako *nag-aalala* tungkol sa aking trabaho. (Tegenwoordige tijd van ‘mag-alala’ betekent ‘zich zorgen maken’.)
8. Kami *naglalaro* ng volleyball tuwing hapon. (Tegenwoordige tijd van ‘maglaro’ betekent ‘spelen’.)
9. Sila *natatakot* sa madilim na lugar. (Tegenwoordige tijd van ‘matakot’ betekent ‘bang zijn’.)
10. Ikaw *nagsasaya* sa mga pagtitipon. (Tegenwoordige tijd van ‘magsaya’ betekent ‘blij zijn’.)