Oefening 1: Intransitieve werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Saya *tidur* di kamar. (Hint: Het werkwoord betekent “slapen” en is intransitief.)
3. Anak-anak *bermain* di taman. (Hint: Het werkwoord betekent “spelen” zonder direct object.)
4. Kami *berbicara* dengan teman. (Hint: Het werkwoord betekent “praten”, geen lijdend voorwerp.)
5. Mereka *berlari* di lapangan. (Hint: Het werkwoord betekent “rennen”, een intransitief werkwoord.)
6. Ibu *masak* di dapur. (Hint: Hoewel koken vaak transitief is, hier ligt de nadruk op de actie zelf.)
7. Ayah *bekerja* di kantor. (Hint: Het werkwoord betekent “werken”, zonder direct object.)
8. Burung *terbang* di langit. (Hint: Het werkwoord betekent “vliegen” en is intransitief.)
9. Kami *beristirahat* setelah makan. (Hint: Het werkwoord betekent “rusten” en is intransitief.)
10. Kamu *bernyanyi* dengan indah. (Hint: Het werkwoord betekent “zingen” zonder object.)
Oefening 2: Intransitieve werkwoorden in de verleden tijd
2. Saya *tidur* sampai pagi. (Hint: Het werkwoord betekent “sliep”, geen lijdend voorwerp.)
3. Anak-anak *bermain* di halaman kemarin. (Hint: Het werkwoord betekent “speelden”.)
4. Kami *berbicara* lama tadi. (Hint: Het werkwoord betekent “praatten” zonder object.)
5. Mereka *berlari* ke sekolah tadi pagi. (Hint: Het werkwoord betekent “renden”.)
6. Ibu *masak* tadi malam. (Hint: Werkwoord betekent “kookte”, hier als intransitief gebruikt.)
7. Ayah *bekerja* sampai malam kemarin. (Hint: Het werkwoord betekent “werkte”.)
8. Burung *terbang* di atas pohon kemarin. (Hint: Het werkwoord betekent “vloog”.)
9. Kami *beristirahat* setelah lelah bekerja. (Hint: Het werkwoord betekent “rustten”.)
10. Kamu *bernyanyi* di pesta tadi malam. (Hint: Het werkwoord betekent “zingde”.)