Oefening 1: Infinitief gebruiken na hulpwerkwoorden
2. Jij wilt *leren* Tamil spreken. (Hint: Na “wilt” komt de infinitief zonder “te”.)
3. Wij proberen *te begrijpen* wat de leraar zegt. (Hint: Na “proberen” gebruik je “te” + infinitief.)
4. Zij weigert *te eten* voordat ze klaar is. (Hint: Na “weigert” volgt “te” + infinitief.)
5. Hij besluit *te studeren* voor het examen. (Hint: Na “besluit” gebruik je “te” + infinitief.)
6. Kun jij *helpen* met het huiswerk? (Hint: Na “kun” gebruik je de infinitief zonder “te”.)
7. Wij hopen *te reizen* naar India volgend jaar. (Hint: Na “hopen” komt “te” + infinitief.)
8. Zij wil *begrijpen* hoe het Tamil werkt. (Hint: Na “wil” volgt de infinitief zonder “te”.)
9. Ik probeer *te schrijven* in het Tamil. (Hint: Na “probeer” gebruik je “te” + infinitief.)
10. Hij kan *spreken* drie talen vloeiend. (Hint: Na “kan” volgt de infinitief zonder “te”.)
Oefening 2: Infinitief na voorzetsels en vaste constructies
2. Zij is bang *te vallen* tijdens het dansen. (Hint: Na “bang” volgt “te” + infinitief.)
3. Wij zijn klaar *te beginnen* met de les. (Hint: Na “klaar” komt “te” + infinitief.)
4. Hij droomt ervan *te reizen* naar andere landen. (Hint: Na “droomt ervan” gebruik je “te” + infinitief.)
5. Ik ben van plan *te studeren* in de zomer. (Hint: Na “ben van plan” volgt “te” + infinitief.)
6. Ze zijn bezig *te leren* voor het examen. (Hint: Na “zijn bezig” komt “te” + infinitief.)
7. Het is belangrijk *te oefenen* elke dag. (Hint: Na “belangrijk” gebruik je “te” + infinitief.)
8. Hij heeft besloten *te stoppen* met roken. (Hint: Na “heeft besloten” volgt “te” + infinitief.)
9. Zij houdt ervan *te zingen* in de kerk. (Hint: Na “houdt ervan” komt “te” + infinitief.)
10. Wij zijn van plan *te bezoeken* het museum morgen. (Hint: Na “zijn van plan” gebruik je “te” + infinitief.)