Oefening 1: Lidwoorden weglaten bij zelfstandige naamwoorden
2. Zij heeft een *bayit* gekocht. (Hint: onbepaald lidwoord is niet uitgesproken in het Hebreeuws)
3. Wij lezen *sefarim* in de bibliotheek. (Hint: meervoud zonder lidwoord)
4. Jullie zien *yeled* spelen in het park. (Hint: enkelvoud zonder lidwoord)
5. Hij bracht een *kesef* mee. (Hint: onbepaald lidwoord wordt niet gebruikt)
6. Ik eet een *lehem* voor ontbijt. (Hint: onbepaald lidwoord wordt weggelaten)
7. De kinderen hebben *tapuach* gekozen. (Hint: zelfstandig naamwoord zonder lidwoord)
8. Wij gaan naar *ir* morgen. (Hint: plaatsnaam zonder lidwoord)
9. Jij koopt *sefer* in de winkel. (Hint: geen bepaald lidwoord gebruiken)
10. Zij vinden een *kelev* in het bos. (Hint: onbepaald lidwoord weglaten)
Oefening 2: Lidwoorden weglaten bij adjectieven en werkwoorden
2. Ik zie een *yeled* die *sameach* is. (Hint: adjectief zonder lidwoord)
3. Wij horen *kol* vogels in de ochtend. (Hint: zelfstandig naamwoord zonder lidwoord)
4. Jullie spreken *ivrit* goed. (Hint: taal zonder lidwoord)
5. Zij eten *lehem* en druiven. (Hint: zelfstandig naamwoord zonder lidwoord)
6. De man loopt naar *bayit* snel. (Hint: zelfstandig naamwoord zonder lidwoord)
7. Ik heb *sefer* gelezen gisteren. (Hint: geen lidwoord voor zelfstandig naamwoord)
8. Hij schrijft met *ikal* in het zand. (Hint: zelfstandig naamwoord zonder lidwoord)
9. Wij drinken *mayim* elke dag. (Hint: zelfstandig naamwoord zonder lidwoord)
10. Jij hoort *kol* muziek van ver. (Hint: zelfstandig naamwoord zonder lidwoord)