Oefening 1: Het bepaalde lidwoord in eenvoudige zinnen
2. De hond speelt met *de* bal. (Hint: Het gaat om een specifieke bal.)
3. Zij leest *de* krant in de ochtend. (Hint: Specifieke krant, niet zomaar een krant.)
4. We gaan naar *de* school van mijn zus. (Hint: Specifieke school.)
5. Hij pakt *de* pen van de tafel. (Hint: Specifieke pen, niet zomaar een pen.)
6. De leraar geeft les in *de* klas. (Hint: Specifieke klas.)
7. Ik heb *de* sleutel gevonden. (Hint: Het gaat om een specifieke sleutel.)
8. We eten *de* appel die ik heb gekocht. (Hint: Specifieke appel.)
9. Zij draagt *de* jas van haar moeder. (Hint: Specifieke jas.)
10. Hij kijkt naar *de* film die gisteren begon. (Hint: Specifieke film.)
Oefening 2: Het bepaalde lidwoord in context
2. We bezoeken *de* stad die je hebt aanbevolen. (Hint: Specifieke stad.)
3. Zij schildert *de* muur in de kamer. (Hint: Specifieke muur.)
4. Hij leest *de* brief van zijn vriend. (Hint: Specifieke brief.)
5. De kinderen spelen in *de* tuin. (Hint: Specifieke tuin.)
6. We luisteren naar *de* muziek van het concert. (Hint: Specifieke muziek.)
7. Zij draagt *de* ring die ze kreeg. (Hint: Specifieke ring.)
8. Hij stopt *de* kaart in zijn portemonnee. (Hint: Specifieke kaart.)
9. We nemen *de* bus naar het centrum. (Hint: Specifieke bus.)
10. De kat ligt op *de* stoel. (Hint: Specifieke stoel.)