Oefening 1: Bepaal het lidwoord ‘ה’ bij zelfstandige naamwoorden
2. Ik zie *הבית* aan de overkant van de straat. (Gebruik ‘ה’ bij een bekend huis.)
3. *הילד* speelt in de tuin. (Gebruik ‘ה’ om een specifieke jongen aan te duiden.)
4. We gaan naar *השוק* morgen. (Gebruik ‘ה’ voor een bekende markt.)
5. Zij leest *העיתון* elke ochtend. (Gebruik ‘ה’ voor de bekende krant.)
6. *הכיסא* staat naast de tafel. (Gebruik ‘ה’ om een specifieke stoel aan te geven.)
7. Hij vindt *הכדור* onder de bank. (Gebruik ‘ה’ bij een bepaald object.)
8. *השמש* schijnt fel vandaag. (Gebruik ‘ה’ bij natuurlijke elementen die uniek zijn.)
9. We luisteren naar *המוזיקה* in de kamer. (Gebruik ‘ה’ voor specifieke muziek.)
10. *המסעדה* is dicht op zondag. (Gebruik ‘ה’ bij een bekende locatie.)
Oefening 2: Vul het bepaald lidwoord ‘ה’ correct in
2. Zij loopt naar *החנות* in het centrum. (Gebruik ‘ה’ voor de specifieke winkel.)
3. *הילדה* zingt een mooi lied. (Gebruik ‘ה’ voor een bepaalde meisje.)
4. Wij bezoeken *המוזיאון* morgen. (Gebruik ‘ה’ bij een bekende plek.)
5. Hij draagt *הכובע* die ik gaf. (Gebruik ‘ה’ voor een specifiek hoed.)
6. *המים* zijn koud vandaag. (Gebruik ‘ה’ bij natuurlijke elementen.)
7. Ze leest *הסיפור* in de krant. (Gebruik ‘ה’ voor een bepaald verhaal.)
8. De auto staat bij *הכניסה*. (Gebruik ‘ה’ voor een specifieke ingang.)
9. *הרופא* helpt de patiënt. (Gebruik ‘ה’ om een specifieke dokter aan te duiden.)
10. We eten in *המסעדה* aan het plein. (Gebruik ‘ה’ bij een bekende eetplek.)