Oefening 1: Graadbijwoorden voor intensiteit
2. De soep is *erg* heet, dus wees voorzichtig. (Hint: Geeft een sterke mate van hitte aan.)
3. Zij spreekt Tamil *goed*, maar wil nog beter leren. (Hint: Geeft een positieve mate van vaardigheid aan.)
4. Het huis is *heel* groot en ruim. (Hint: Geeft een maximale omvang aan.)
5. Deze stof is *een beetje* ruw aan de huid. (Hint: Geeft een kleine mate aan.)
6. Ik voel me *erg* moe na het sporten. (Hint: Geeft een sterke mate van vermoeidheid aan.)
7. De film was *heel* interessant om te bekijken. (Hint: Geeft een hoge mate van interesse aan.)
8. Hij is *een beetje* verlegen bij nieuwe mensen. (Hint: Geeft een geringe mate aan.)
9. De kamer is *heel* schoon na het opruimen. (Hint: Geeft een maximale netheid aan.)
10. Zij is *erg* blij met haar examenresultaat. (Hint: Geeft een sterke emotie aan.)
Oefening 2: Graadbijwoorden in dagelijkse situaties
2. Hij werkt *heel* hard om zijn doelen te bereiken. (Hint: Geeft een hoge mate van inspanning aan.)
3. Het kind is *erg* nieuwsgierig naar nieuwe dingen. (Hint: Geeft een sterke mate van nieuwsgierigheid aan.)
4. Zij is *een beetje* bang voor het donker. (Hint: Geeft een geringe mate van angst aan.)
5. De muziek is *heel* luid, ik kan het bijna niet horen. (Hint: Geeft een maximale geluidssterkte aan.)
6. Ik ben *erg* blij dat je bent gekomen. (Hint: Geeft een sterke mate van blijheid aan.)
7. Het weer is *een beetje* koel vandaag, neem een jas mee. (Hint: Geeft een lichte mate van kou aan.)
8. Hij is *heel* snel met het oplossen van problemen. (Hint: Geeft een hoge snelheid aan.)
9. De taart smaakt *erg* zoet, precies zoals ik het lekker vind. (Hint: Geeft een sterke mate van zoetheid aan.)
10. Zij is *een beetje* moe na het lange reizen. (Hint: Geeft een geringe vermoeidheid aan.)