Oefening 1: Gewone namen en lidwoorden in het Hebreeuws
2. Hij leest een *sefer* op school. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “boek”)
3. De *kelev* rent snel. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “hond”)
4. Mijn vader eet een *tapoeach* vandaag. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “appel”)
5. Het *bayit* is groot en mooi. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “huis”)
6. De *yeled* speelt met zijn vrienden. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “jongen”)
7. Ik zie een *kise* in de kamer. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “stoel”)
8. De *ir* is oud en historisch. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “stad”)
9. Zij koopt een *egoz* voor de boom. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “noot”)
10. De *dag* zwemt in het water. (Hint: een gewoon zelfstandig naamwoord voor “vis”)
Oefening 2: Eigennamen gebruiken in Hebreeuwse zinnen
2. *Jeruzalem* is een oude stad. (Hint: een bekende Hebreeuwse plaatsnaam)
3. *Sara* leest een boek in de tuin. (Hint: een Hebreeuwse eigennaam voor een meisje)
4. *Moshe* werkt in het ziekenhuis. (Hint: een Hebreeuwse eigennaam voor een man)
5. *Tel Aviv* ligt aan de zee. (Hint: een moderne Israëlische stad)
6. *Rachel* zingt een lied. (Hint: een Hebreeuwse eigennaam voor een vrouw)
7. *Eliyahu* studeert aan de universiteit. (Hint: een Hebreeuwse eigennaam voor een jongen)
8. *Haifa* is bekend om zijn haven. (Hint: een stad in Israël)
9. *Leah* kookt in de keuken. (Hint: een Hebreeuwse eigennaam voor een vrouw)
10. *Yosef* schrijft een brief. (Hint: een Hebreeuwse eigennaam voor een man)