Oefening 1: Getallen in Hebreeuwse zinnen
2. Er zijn *חמש* appels op de tafel. (Hint: het getal 5 in het Hebreeuws)
3. Mijn broer is *ארבע* jaar oud. (Hint: het getal 4 in het Hebreeuws)
4. We hebben *שלוש* boeken gelezen. (Hint: het getal 3 in het Hebreeuws)
5. Zij heeft *שבע* vrienden. (Hint: het getal 7 in het Hebreeuws)
6. De klas telt *עשרה* leerlingen. (Hint: het getal 10 in het Hebreeuws)
7. Ik heb *אחד* cadeau gekregen. (Hint: het getal 1 in het Hebreeuws)
8. Er zijn *שש* stoelen in de kamer. (Hint: het getal 6 in het Hebreeuws)
9. We wachten op *תשע* mensen. (Hint: het getal 9 in het Hebreeuws)
10. Mijn vader werkt al *חמש* jaar hier. (Hint: het getal 5 in het Hebreeuws)
Oefening 2: Rangtelwoorden in Hebreeuwse zinnen
2. Hij kwam als *שני* binnen. (Hint: rangtelwoord voor “tweede”)
3. Dit is de *שלישית* keer dat ik hier ben. (Hint: rangtelwoord voor “derde”, vrouwelijk)
4. Zij woont op de *רביעי* verdieping. (Hint: rangtelwoord voor “vierde”)
5. Mijn zus werd *חמישית* in de race. (Hint: rangtelwoord voor “vijfde”, vrouwelijk)
6. Dit is de *שישי* dag van de week. (Hint: rangtelwoord voor “zesde”)
7. Hij is de *שביעי* speler van het team. (Hint: rangtelwoord voor “zevende”)
8. De vergadering begint op de *שמיני* van de maand. (Hint: rangtelwoord voor “achtste”, vrouwelijk)
9. Zij is de *תשיעי* leerling in de rij. (Hint: rangtelwoord voor “negende”)
10. Vandaag vieren we de *עשירי* verjaardag van de school. (Hint: rangtelwoord voor “tiende”, vrouwelijk)