Oefening 1: Geslachtsnamen herkennen en toepassen
2. De vrouw draagt een sari, in het Tamil is het woord voor vrouw *பெண்* (vrouwelijk). (Let op het vrouwelijk geslacht)
3. Het kind speelt buiten en het woord voor kind in het Tamil is *குழந்தை*, dat onzijdig is. (Onzijdig geslacht)
4. De jongen eet rijst, het woord voor jongen is *ஆண்* en is mannelijk. (Mannelijk geslacht)
5. De meisjes zingen een lied, het woord voor meisje is *பெண்* en is vrouwelijk. (Vrouwelijk geslacht)
6. Het dier loopt snel, het woord voor dier is *விலங்கு* en wordt als onzijdig gezien. (Onzijdig geslacht)
7. De vader werkt hard, het woord voor vader is *தந்தை* en is mannelijk. (Mannelijk geslacht)
8. De moeder kookt eten, het woord voor moeder is *தாய்* en is vrouwelijk. (Vrouwelijk geslacht)
9. De boom is groot, het woord voor boom is *மரம்* en wordt als onzijdig beschouwd. (Onzijdig geslacht)
10. De vriend helpt mij, het woord voor vriend is *தோழன்* en is mannelijk. (Mannelijk geslacht)
Oefening 2: Geslachtsnamen in zinnen toepassen met bijvoeglijke naamwoorden
2. De *பெண்* (vrouwelijke) vrouw is vriendelijk. (Gebruik het vrouwelijke geslacht)
3. Het *குழந்தை* (onzijdige) kind is blij. (Gebruik het onzijdige geslacht bij het bijvoeglijk naamwoord)
4. De *ஆண்* man leest een boek. (Mannelijk geslacht)
5. De *பெண்* vrouw draagt een mooie sari. (Vrouwelijk geslacht)
6. Het *விலங்கு* dier rent snel. (Onzijdig geslacht)
7. De *தந்தை* vader werkt in de tuin. (Mannelijk geslacht)
8. De *தாய்* moeder maakt eten klaar. (Vrouwelijk geslacht)
9. De *மரம்* boom is hoog. (Onzijdig geslacht)
10. De *தோழன்* vriend helpt altijd. (Mannelijk geslacht)