Oefening 1: Kies de juiste eretitel
2. Mijn kleine zusje heet Yuki-*, want dat is lief en informeel*.
3. De directeur wordt met *さま* aangesproken om respect te tonen.
4. Je zegt tegen je goede vriend vaak *くん*, dat is informeel en vriendelijk.
5. Voor kleine kinderen gebruiken we meestal *ちゃん*, omdat het schattig is.
6. Een leraar wordt beleefd aangesproken met *せんせい* in plaats van een eretitel.
7. Aan een onbekende oudere dame zeg je *さま* voor respect.
8. Tegen een collega noem je hem meestal met *さん*, een standaard eretitel.
9. Kleine huisdieren krijgen soms ook de eretitel *ちゃん* om ze lief te noemen.
10. Voor een formele brief gebruik je *さま* na de naam van de ontvanger.
Oefening 2: Vul de zin aan met de juiste eretitel
2. Mijn beste vriend heet Taro-*, dat is een informele eretitel voor jongens*.
3. We spreken de professor aan als Suzuki-*, een beleefde eretitel voor volwassenen*.
4. Kleine meisjes worden vaak met *ちゃん* genoemd om hun schattigheid te benadrukken.
5. Tegen een vrouwelijke klant zeg je altijd Tanaka-*, een respectvolle eretitel*.
6. Jongens onder elkaar zeggen vaak Sato-*, wat vriendelijk en informeel is.*
7. Mijn oma noem ik altijd Oma-*, omdat het een liefdevolle eretitel is.*
8. In een formele situatie gebruik je altijd *さま* na de achternaam.
9. Kleine kinderen reageren blij op de eretitel *ちゃん*.
10. Tegen een collega gebruik je meestal *さん* na de naam.