Oefening 1: Eigennamen als onderwerp of lijdend voorwerp
2. Jeg besøkte *Bergen* i fjor sommer. (Hint: stad als lijdend voorwerp)
3. *Maria* bor i Trondheim. (Hint: persoonsnaam als onderwerp)
4. *Ole* kjøpte en ny bok. (Hint: persoonsnaam als onderwerp)
5. Vi møtte *Anna* på toget. (Hint: persoonsnaam als lijdend voorwerp)
6. *Norge* har mange fjorder. (Hint: landnaam als onderwerp)
7. *Kari* snakker godt norsk. (Hint: persoonsnaam als onderwerp)
8. Jeg kjenner *Lars* godt. (Hint: persoonsnaam als lijdend voorwerp)
9. *Kristiansand* ligger sør i landet. (Hint: stad als onderwerp)
10. *Per* elsker å spille fotball. (Hint: persoonsnaam als onderwerp)
Oefening 2: Eigennamen in de genitief (bezittelijke vorm)
2. Jeg lånte *Marias* sykkel i går. (Hint: genitief van een vrouwelijke naam)
3. Vi besøkte *Bergens* museum. (Hint: genitief van een stadnaam)
4. *Norges* natur er vakker. (Hint: genitief van een landnaam)
5. Det er *Karis* hund som bjeffer. (Hint: genitief van een persoonsnaam)
6. *Trondheims* gater er gamle. (Hint: genitief van een stadnaam)
7. Jeg likte *Peters* film. (Hint: genitief van een persoonsnaam)
8. *Oslos* parker er grønne. (Hint: genitief van een stadnaam)
9. Vi hørte *Annas* sang. (Hint: genitief van een vrouwelijke naam)
10. *Larsens* bil er ny. (Hint: genitief van een achternaam, let op -s)