Oefening 1: Eigennamen en hoofdletters
2. Mijn vriend heet *Anders* en hij komt uit Aarhus.
3. We gaan op vakantie naar *Bornholm* deze zomer.
4. *Lars* is de naam van mijn leraar Deens.
5. Het beroemde museum in *Odense* is erg interessant.
6. Ze woont in de straat genaamd *Vesterbrogade*.
7. Mijn favoriete schrijver is *Hans Christian Andersen*.
8. De rivier die door de stad stroomt heet *Gudenå*.
9. *Mette* is haar voornaam, en ze komt uit Aalborg.
10. Het bedrijf heet *Maersk* en is wereldberoemd.
Oefening 2: Eigennamen in context gebruiken
2. We gaan met de trein naar *Aarhus* morgen.
3. Mijn zus studeert aan de universiteit van *København*.
4. Het voetbalteam heet *FC København*.
5. Ik heb gisteren een boek gelezen van *Karen Blixen*.
6. De hoofdstad van Denemarken is *København*.
7. *Frederik* en *Mary* wonen in het paleis.
8. De winkel op *Strøget* is heel populair.
9. In de zomer bezoeken we vaak het eiland *Bornholm*.
10. Mijn beste vriend heet *Peter* en hij woont in Roskilde.