Oefening 1: Eigennamen in het Catalaans
2. Mijn vriend heet *Jordi*. (Hint: Naam van een persoon, dus een eigennaam.)
3. De rivier *Ter* stroomt door de regio. (Hint: Naam van een rivier, een eigennaam.)
4. We bezoeken het museum van *Picasso* morgen. (Hint: Naam van een persoon, eigennaam.)
5. Het eiland *Mallorca* ligt in de Middellandse Zee. (Hint: Naam van een eiland, eigennaam.)
6. *Montserrat* is een beroemde berg in Catalonië. (Hint: Naam van een berg, eigennaam.)
7. De kat heet *Luna*. (Hint: Naam van een huisdier, eigennaam.)
8. *Andorra* is een klein land naast Catalonië. (Hint: Naam van een land, eigennaam.)
9. Mijn zus studeert aan de universiteit van *Girona*. (Hint: Naam van een stad, eigennaam.)
10. We gaan op vakantie naar *Costa Brava*. (Hint: Naam van een streek, eigennaam.)
Oefening 2: Zelfstandige naamwoorden in het Catalaans
2. De *llibre* ligt op de tafel. (Hint: Algemeen voorwerp, betekent ‘boek’.)
3. Mijn moeder bakt een *pastís*. (Hint: Algemeen voorwerp, betekent ’taart’.)
4. De *casa* is groot en mooi. (Hint: Algemeen zelfstandig naamwoord, betekent ‘huis’.)
5. Er staat een *arbre* in de tuin. (Hint: Algemeen zelfstandig naamwoord, betekent ‘boom’.)
6. De *taula* is van hout gemaakt. (Hint: Algemeen zelfstandig naamwoord, betekent ’tafel’.)
7. Het *gos* speelt in het park. (Hint: Algemeen zelfstandig naamwoord, betekent ‘hond’.)
8. Ik drink water uit een *ampolla*. (Hint: Algemeen zelfstandig naamwoord, betekent ‘fles’.)
9. De *porta* is open. (Hint: Algemeen zelfstandig naamwoord, betekent ‘deur’.)
10. Hij draagt een blauwe *jaqueta*. (Hint: Algemeen zelfstandig naamwoord, betekent ‘jas’.)