Oefening 1: Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. She *bwyta* frecwast bob bore (gebruik het werkwoord ‘bwyta’ in de tegenwoordige tijd).
3. We *mynd* i’r ysgol bob dydd (gebruik het werkwoord ‘mynd’ in de tegenwoordige tijd).
4. They *canu* caneuon hapus (gebruik het werkwoord ‘canu’ in de tegenwoordige tijd).
5. You *darllen* y llyfr yn y nos (gebruik het werkwoord ‘darllen’ in de tegenwoordige tijd).
6. He *ysgrifennu* lythyr i’w ffrind (gebruik het werkwoord ‘ysgrifennu’ in de tegenwoordige tijd).
7. I *siarad* Cymraeg bob dydd (gebruik het werkwoord ‘siarad’ in de tegenwoordige tijd).
8. She *gweithio* yn y siop (gebruik het werkwoord ‘gweithio’ in de tegenwoordige tijd).
9. We *cysgu* yn y tŷ mawr (gebruik het werkwoord ‘cysgu’ in de tegenwoordige tijd).
10. They *chwarae* bêl-droed yn y cae (gebruik het werkwoord ‘chwarae’ in de tegenwoordige tijd).
Oefening 2: Bezittelijke voornaamwoorden en eenvoudige zinnen
2. That is *dy* gath (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jouw’ enkelvoud).
3. His house is *ei* dŷ (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘zijn’).
4. Her name is *ei* enw (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘haar’).
5. Our school is *ein* ysgol (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘onze’).
6. Your (meervoud) car is *eich* car (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jullie’).
7. Their garden is *eu* gardd (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘hun’).
8. This is *fy* ffrind da (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘mijn’).
9. I like *dy* ci bach (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jouw’ enkelvoud).
10. We see *ein* athro bob dydd (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘onze’).