1. Tôi *ăn* cơm. (Hint: Het werkwoord voor “eten”)
2. Cô ấy *đi* học. (Hint: Het werkwoord voor “gaan”)
3. Chúng tôi *uống* nước. (Hint: Het werkwoord voor “drinken”)
4. Em bé *ngủ* rất ngon. (Hint: Het werkwoord voor “slapen”)
5. Anh ấy *học* tiếng Việt. (Hint: Het werkwoord voor “leren/studeren”)
6. Mẹ *nấu* ăn trong bếp. (Hint: Het werkwoord voor “koken”)
7. Bạn *đọc* sách. (Hint: Het werkwoord voor “lezen”)
8. Họ *chơi* bóng đá. (Hint: Het werkwoord voor “spelen”)
9. Tôi *viết* thư cho bạn. (Hint: Het werkwoord voor “schrijven”)
10. Chị ấy *mua* quà. (Hint: Het werkwoord voor “kopen”)

1. *Tôi* là học sinh. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “ik”)
2. *Bạn* có khỏe không? (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “jij/u”)
3. *Anh ấy* đang làm việc. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “hij”)
4. *Cô ấy* rất vui. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “zij”)
5. *Chúng tôi* đi chợ. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “wij”)
6. *Họ* học cùng nhau. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord “zij” meervoud)
7. *Em* thích chơi. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord voor jongere of jongere broer/zus)
8. *Ông* ấy là bác sĩ. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord voor oudere meneer)
9. *Bà* đang đọc báo. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord voor oudere mevrouw)
10. *Chị* làm việc ở văn phòng. (Hint: Persoonlijk voornaamwoord voor oudere zus of vrouw)