Oefening 1: Eenvoudige werkwoordvervoegingen in Tagalog
2. Siya ay *umakyat* sa puno. (Gebruik het werkwoord “klimmen” in de verleden tijd)
3. Kami ay *naglaro* sa parke. (Gebruik het werkwoord “spelen” in de verleden tijd)
4. Ikaw ay *sumulat* ng liham. (Gebruik het werkwoord “schrijven” in de verleden tijd)
5. Sila ay *nagluto* ng pagkain. (Gebruik het werkwoord “koken” in de verleden tijd)
6. Bata ay *tumakbo* sa kalsada. (Gebruik het werkwoord “rennen” in de verleden tijd)
7. Nanay ay *naglinis* ng bahay. (Gebruik het werkwoord “schoonmaken” in de verleden tijd)
8. Lalaki ay *nagtrabaho* sa opisina. (Gebruik het werkwoord “werken” in de verleden tijd)
9. Ako ay *nagbasa* ng libro. (Gebruik het werkwoord “lezen” in de verleden tijd)
10. Siya ay *umalis* nang maaga. (Gebruik het werkwoord “vertrekken” in de verleden tijd)
Oefening 2: Eenvoudige zinnen met voornaamwoorden en bezit
2. Siya ay *iyong* kaibigan. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord “jouw”)
3. Ang bahay nila ay *malaki*. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord “groot”)
4. Kami ay *amazing* sa Tagalog. (Gebruik het voornaamwoord “wij”)
5. Ang aso ay *kaniyang* alaga. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord “zijn/haar”)
6. Ikaw ay *maganda*. (Gebruik een compliment, bijvoeglijk naamwoord “mooi”)
7. Sila ay *masaya* ngayon. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord “blij”)
8. Ang kanyang kotse ay *bago*. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord “nieuw”)
9. Ito ang *aming* tahanan. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord “ons”)
10. Ikaw at ako ay *magkaibigan*. (Gebruik het zelfstandig naamwoord “vrienden”)