1. Mimi *nakula* chakula sasa. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “ik”).
2. Wewe *unakula* matunda kila siku. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “jij”).
3. Yeye *anakula* mkate mchana. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “hij/zij”).
4. Sisi *tunakula* pamoja jioni. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “wij”).
5. Ninyi *mnakula* samaki leo. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “jullie”).
6. Wao *wanakula* wali kesho. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “zij”).
7. Baba yangu *anakula* supu ya nyama. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “hij”).
8. Mama anapenda *kula* mboga mchana. (Gebruik het werkwoord “kula” in zijn basisvorm).
9. Watoto *wanakula* chakula safi. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “zij” (meervoud)).
10. Mwalimu *anakula* chakula chenye afya. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kula” voor “hij/zij”).

1. Mimi *nilikwenda* shule jana. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “ik”).
2. Wewe *ulikwenda* sokoni juzi. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “jij”).
3. Yeye *alikwenda* hospitali jana. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “hij/zij”).
4. Sisi *tulikwenda* mtoni wiki iliyopita. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “wij”).
5. Ninyi *mlikwenda* bustanini jana. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “jullie”).
6. Wao *walikwenda* mtaani jana usiku. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “zij”).
7. Rafiki yangu *alikwenda* nyumbani mwake. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “hij/zij”).
8. Watoto *walikwenda* shuleni asubuhi. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “zij” (meervoud)).
9. Baba na mama *walikwenda* msikitini jana. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “zij” (meervoud)).
10. Mwalimu *alikwenda* ofisini mapema. (Gebruik de verleden tijd van “kwenda” voor “hij/zij”).