Eenvoudige werkwoorden in het Marathi
2. ती पुस्तक *वाचते* (tegenwoordige tijd van ‘lezen’, vrouwelijk).
3. आम्ही बाजारात *गेलो* (verleden tijd van ‘gaan’, meervoud mannelijk).
4. तुम्ही चहा *पित आहात* (tegenwoordige tijd van ‘drinken’, beleefd meervoud).
5. तो खूप झटपट *चालतो* (tegenwoordige tijd van ‘lopen’, mannelijk).
6. मी रात्री उशिरा *झालो* (verleden tijd van ‘gaan/slapen gaan’, mannelijk).
7. ती दिवसभर *काम करते* (tegenwoordige tijd van ‘werken’, vrouwelijk).
8. आम्ही उद्या मुंबईला *जाणार* (toekomende tijd van ‘gaan’, meervoud).
9. तुम्ही पुस्तक *वाचले* (verleden tijd van ‘lezen’, beleefd meervoud).
10. तो रोज सकाळी लवकर *उठतो* (tegenwoordige tijd van ‘opstaan’, mannelijk).
Gebruik van voorzetsels en naamvallen in Marathi
2. पुस्तक *माझ्या* टेबलवर आहे (bezittelijk voornaamwoord in juiste naamval).
3. तो *मित्रासाठी* भेट घेतो (voorzetsel met datief, betekent ‘voor vriend’).
4. आम्ही *बाजाराकडे* जात आहोत (richting, ‘naar de markt’).
5. ती *घरातून* बाहेर निघाली (voorzetsel met ablativus, ‘uit het huis’).
6. तुम्ही *शिक्षकांबरोबर* बोलत आहात (voorzetsel met instrumentalis, ‘met de leraren’).
7. तो *शाळेपासून* घरी येतो (voorzetsel met ablativus, ‘vanaf school’).
8. मी *तुमच्यासाठी* भेट आणली (voorzetsel met datief, ‘voor jou’).
9. आम्ही *मित्रांबरोबर* खेळतो (voorzetsel met instrumentalis, ‘met vrienden’).
10. ती *पाण्यासाठी* पाणी घेऊन आली (voorzetsel met datief, ‘voor water’).