Oefening 1: Verbuigingen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Ti *radiš* svaki dan. (Vervoeg het werkwoord “raditi” in de tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud)
3. On *voli* čokoladu. (Vervoeg het werkwoord “voljeti” in de tegenwoordige tijd, derde persoon enkelvoud)
4. Mi *učimo* hrvatski. (Vervoeg het werkwoord “učiti” in de tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud)
5. Vi *pričate* engleski. (Vervoeg het werkwoord “pričati” in de tegenwoordige tijd, tweede persoon meervoud)
6. Oni *gledaju* film. (Vervoeg het werkwoord “gledati” in de tegenwoordige tijd, derde persoon meervoud)
7. Ja *pišem* pismo. (Vervoeg het werkwoord “pisati” in de tegenwoordige tijd, eerste persoon enkelvoud)
8. Ti *piješ* vodu. (Vervoeg het werkwoord “piti” in de tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud)
9. Ona *čita* knjigu. (Vervoeg het werkwoord “čitati” in de tegenwoordige tijd, derde persoon enkelvoud)
10. Mi *spavamo* noću. (Vervoeg het werkwoord “spavati” in de tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden
2. To je *tvoj* bicikl. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw”, mannelijk enkelvoud)
3. On je *njegov* brat. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn”, mannelijk enkelvoud)
4. Ona je *njezina* sestra. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “haar”, vrouwelijk enkelvoud)
5. Mi volimo *naš* grad. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “ons/onze”, mannelijk enkelvoud)
6. Vi imate *vaš* auto. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jullie/uw”, mannelijk enkelvoud)
7. Oni traže *njihov* dom. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun”, mannelijk enkelvoud)
8. Ja *sam* student. (Gebruik het juiste persoonlijke voornaamwoord in de eerste persoon enkelvoud)
9. Ti *si* učitelj. (Gebruik het juiste persoonlijke voornaamwoord in de tweede persoon enkelvoud)
10. On *je* liječnik. (Gebruik het juiste persoonlijke voornaamwoord in de derde persoon enkelvoud)