Oefening 1: Basis werkwoordsvormen en partikelgebruik
1. Ik *tabemasu* elke dag rijst. (Gebruik de beleefde vorm van “eten”)
2. Jij *ikimasu* naar school. (Gebruik de beleefde vorm van “gaan”)
3. Zij *mimasu* een film. (Gebruik de beleefde vorm van “kijken”)
4. Wij *nomimasu* water. (Gebruik de beleefde vorm van “drinken”)
5. Hij *kakimasu* een brief. (Gebruik de beleefde vorm van “schrijven”)
6. De kat *neko wa* slaapt. (Kies het juiste partikel voor het onderwerp)
7. Ik *hon o* lees. (Kies het juiste partikel voor het lijdend voorwerp)
8. Jij *sensei ni* spreekt. (Kies het juiste partikel voor de persoon aan wie je spreekt)
9. Wij *gakkou e* gaan. (Kies het juiste partikel dat richting aangeeft)
10. Zij *tomodachi to* speelt. (Kies het juiste partikel om “met” aan te geven)
2. Jij *ikimasu* naar school. (Gebruik de beleefde vorm van “gaan”)
3. Zij *mimasu* een film. (Gebruik de beleefde vorm van “kijken”)
4. Wij *nomimasu* water. (Gebruik de beleefde vorm van “drinken”)
5. Hij *kakimasu* een brief. (Gebruik de beleefde vorm van “schrijven”)
6. De kat *neko wa* slaapt. (Kies het juiste partikel voor het onderwerp)
7. Ik *hon o* lees. (Kies het juiste partikel voor het lijdend voorwerp)
8. Jij *sensei ni* spreekt. (Kies het juiste partikel voor de persoon aan wie je spreekt)
9. Wij *gakkou e* gaan. (Kies het juiste partikel dat richting aangeeft)
10. Zij *tomodachi to* speelt. (Kies het juiste partikel om “met” aan te geven)
Oefening 2: Eenvoudige zinnen met verleden tijd en negatie
1. Ik *tabemashita* sushi gisteren. (Gebruik de verleden tijd van “eten”)
2. Jij *ikimasen* niet naar het park. (Gebruik de ontkennende vorm van “gaan”)
3. Zij *mimashita* de tv gisteren. (Gebruik de verleden tijd van “kijken”)
4. Wij *nomimasen* geen thee. (Gebruik de ontkennende vorm van “drinken”)
5. Hij *kakimasen* geen brief. (Gebruik de ontkennende vorm van “schrijven”)
6. De hond *inu wa* niet buiten. (Gebruik het juiste partikel voor onderwerp)
7. Ik *hon o* niet koop. (Gebruik het juiste partikel voor het lijdend voorwerp)
8. Jij *sensei ni* niet vraagt. (Gebruik het juiste partikel voor de persoon aan wie je spreekt)
9. Wij *gakkou e* gisteren niet gingen. (Gebruik het juiste partikel en verleden tijd)
10. Zij *tomodachi to* niet speelt. (Gebruik het juiste partikel en ontkennende vorm)
2. Jij *ikimasen* niet naar het park. (Gebruik de ontkennende vorm van “gaan”)
3. Zij *mimashita* de tv gisteren. (Gebruik de verleden tijd van “kijken”)
4. Wij *nomimasen* geen thee. (Gebruik de ontkennende vorm van “drinken”)
5. Hij *kakimasen* geen brief. (Gebruik de ontkennende vorm van “schrijven”)
6. De hond *inu wa* niet buiten. (Gebruik het juiste partikel voor onderwerp)
7. Ik *hon o* niet koop. (Gebruik het juiste partikel voor het lijdend voorwerp)
8. Jij *sensei ni* niet vraagt. (Gebruik het juiste partikel voor de persoon aan wie je spreekt)
9. Wij *gakkou e* gisteren niet gingen. (Gebruik het juiste partikel en verleden tijd)
10. Zij *tomodachi to* niet speelt. (Gebruik het juiste partikel en ontkennende vorm)