Oefening 1: Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Jij *כותב* een brief. Hint: Gebruik het werkwoord ‘schrijven’ in de tegenwoordige tijd, mannelijk enkelvoud.
3. Zij *לומדת* Hebreeuws. Hint: Werkwoord ‘leren’ voor een vrouwelijke vorm.
4. Wij *שותים* water. Hint: Werkwoord ‘drinken’ voor ‘wij’.
5. Jullie *רצים* snel. Hint: Werkwoord ‘rennen’ in meervoud.
6. Hij *מדבר* met de leraar. Hint: Werkwoord ‘spreken’ mannelijk enkelvoud.
7. Zij *קוראות* een boek. Hint: Vrouwelijk meervoud van ‘lezen’.
8. Ik *רואה* een vogel. Hint: Werkwoord ‘zien’ in eerste persoon enkelvoud.
9. Jij *חושב* na. Hint: Werkwoord ‘denken’ mannelijk enkelvoud.
10. Wij *כותבים* een verhaal. Hint: Werkwoord ‘schrijven’ meervoud.
Oefening 2: Voorzetsels en eenvoudige zinnen
2. De kat zit *מתחת* de stoel. Hint: Voorzetsel ‘onder’.
3. Wij lopen *ל* de school. Hint: Voorzetsel ‘naar’.
4. Hij woont *ב* een groot huis. Hint: Voorzetsel ‘in’.
5. De pen ligt *בין* de boeken. Hint: Voorzetsel ‘tussen’.
6. Zij gaat *עם* haar vrienden. Hint: Voorzetsel ‘met’.
7. Ik kom *מ* de winkel. Hint: Voorzetsel ‘vanuit’ of ‘uit’.
8. De jas hangt *על* de kapstok. Hint: Voorzetsel ‘op’.
9. Wij zitten *ליד* de deur. Hint: Voorzetsel ‘naast’.
10. Jij loopt *אל* het park. Hint: Voorzetsel ‘naar toe’.