Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden en werkwoorden
2. Sən *oxuyursan* kitabı (gebruik het juiste werkwoordsvorm voor “jij leest”).
3. O *yazır* məktub (gebruik de derde persoon enkelvoud van “yazmaq” – schrijven).
4. Biz *gəlirik* evə (juiste vervoeging van “gəlmək” voor “wij komen”).
5. Siz *danışırsınız* azərbaycan dilində (juiste vorm van “danışmaq” in beleefde vorm).
6. Onlar *işləyirlər* ofisdə (correcte werkwoordsvorm voor “zij werken”).
7. Mən *sevirəm* çay içməyi (gebruik de juiste vorm van “sevmək” – houden van).
8. Sən *baxırsan* televizora (juiste vervoeging van “baxmaq” – kijken).
9. O *gəldi* dünən (gebruik de verleden tijd van “gəlmək” – komen).
10. Biz *yazdıq* məktubu birlikdə (verleden tijd van “yazmaq” voor “wij schreven”).
Oefening 2: Bezittelijke voornaamwoorden en eenvoudige zinnen
2. Sənin *qələm* çox gözəldir (juiste vorm van “jouw” bezittelijk voornaamwoord).
3. Onun *ev* böyükdür (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn/haar”).
4. Bizim *sinif* kiçikdir (correct bezittelijk voornaamwoord voor “ons/onze”).
5. Sizin *uşaqlar* məktəbə gedir (gebruik het beleefde bezittelijk voornaamwoord voor “jullie/uw”).
6. Onların *maşın* yeni və sürətlidir (bezittelijk voornaamwoord voor “hun”).
7. Mənim *atam* işdədir (correct bezittelijk voornaamwoord voor “mijn”).
8. Sənin *qardaşın* çox ağıllıdır (gebruik de juiste vorm van “jouw”).
9. Onun *kitabı* masadadır (bezittelijk voornaamwoord voor “zijn/haar”).
10. Bizim *müəllimimiz* çox mehribandır (bezittelijk voornaamwoord voor “ons/onze”).