Oefening 1: Basisvormen van deelwoordbijvoeglijke naamwoorden
2. Vidím *písaný* list na stole. (Let op: mannelijk geslacht enkelvoud, lijdende vorm van schrijven)
3. Máme *varené* jedlo na stole. (Let op: onzijdig geslacht enkelvoud, voltooid deelwoord van koken)
4. To je *spievajúca* žena. (Let op: vrouwelijk geslacht enkelvoud, tegenwoordige tijd van zingen)
5. Oni majú *bežiaceho* psa. (Let op: mannelijk geslacht enkelvoud, tegenwoordige tijd van rennen)
6. Pozri sa na *napísaný* text. (Let op: mannelijk geslacht enkelvoud, voltooid deelwoord van schrijven)
7. Deti hrajú s *smialiacimi* sa kamarátmi. (Let op: meervoud, tegenwoordige tijd van lachen)
8. Ona má *rozprávajúcu* sestru. (Let op: vrouwelijk geslacht enkelvoud, tegenwoordige tijd van vertellen)
9. Videl som *zatvorenú* dvere. (Let op: vrouwelijk geslacht enkelvoud, voltooid deelwoord van sluiten)
10. Máme *stavaný* dom. (Let op: mannelijk geslacht enkelvoud, voltooid deelwoord van bouwen)
Oefening 2: Gebruik van deelwoordbijvoeglijke naamwoorden in zinnen
2. Vidím *plávajúce* ryby v rieke. (Let op: meervoud, tegenwoordige tijd van zwemmen)
3. Ona má *varené* jedlo pripravené na stole. (Let op: onzijdig geslacht enkelvoud, voltooid deelwoord van koken)
4. Počul som *spievajúceho* muža na ulici. (Let op: mannelijk geslacht enkelvoud, tegenwoordige tijd van zingen)
5. To je *zatvorená* brána do záhrady. (Let op: vrouwelijk geslacht enkelvoud, voltooid deelwoord van sluiten)
6. Deti sa pozerajú na *bežiace* zvieratá. (Let op: meervoud, tegenwoordige tijd van rennen)
7. Máme *písaný* dokument pripravený na podpis. (Let op: mannelijk geslacht enkelvoud, voltooid deelwoord van schrijven)
8. Ona je *smialiaca* sa dievčina. (Let op: vrouwelijk geslacht enkelvoud, tegenwoordige tijd van lachen)
9. Videli sme *stavaný* most cez rieku. (Let op: mannelijk geslacht enkelvoud, voltooid deelwoord van bouwen)
10. Počúvam *rozprávajúceho* človeka v parku. (Let op: mannelijk geslacht enkelvoud, tegenwoordige tijd van vertellen)