Oefening 1: Basis declaratieve zinnen in het Vietnamees
2. Cô ấy *là* giáo viên. (Hint: gebruik het werkwoord ‘zijn’ voor een identiteit of beroep)
3. Họ *đã* ăn sáng rồi. (Hint: gebruik het woord dat aangeeft dat iets in het verleden is gebeurd)
4. Chúng tôi *sống* ở Hà Nội. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘wonen’)
5. Bạn *yêu* học ngôn ngữ mới. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘houden van’)
6. Anh ấy *đi* làm mỗi ngày. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘gaan’)
7. Trẻ em *chơi* trong công viên. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘spelen’)
8. Mẹ tôi *nấu* bữa tối ngon. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘koken’)
9. Chúng ta *cần* học chăm chỉ. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘moeten’ of ‘nodig hebben’)
10. Ông ấy *muốn* uống nước. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘willen’)
Oefening 2: Uitbreiding declaratieve zinnen met tijdsaanduidingen
2. Cô ấy *đã* xem phim hôm qua. (Hint: gebruik het woord dat de verleden tijd aangeeft)
3. Chúng ta *sẽ* gặp nhau ngày mai. (Hint: gebruik het woord dat een toekomstige tijd aanduidt)
4. Anh ấy *đang* đọc sách bây giờ. (Hint: gebruik het woord voor de duurvorm van het werkwoord in het heden)
5. Họ *đã* làm việc từ sáng đến chiều. (Hint: gebruik het verleden tijdwoord)
6. Tôi *thích* ăn phở. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘leuk vinden’ of ‘houden van’)
7. Bố tôi *đi* làm lúc 7 giờ. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘gaan’)
8. Chúng tôi *đang* học tiếng Anh. (Hint: gebruik het woord voor een lopende handeling in het heden)
9. Em ấy *có* một con mèo nhỏ. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘hebben’)
10. Bạn *nên* nghỉ ngơi khi mệt. (Hint: gebruik het werkwoord voor ‘moeten’ of ‘zou moeten’)