Oefening 1: Basis declaratieve zinnen met werkwoorden
2. Jij *ไป* naar school. (Hint: Het werkwoord voor “gaan” in het Thai)
3. Hij *ดู* televisie. (Hint: Het werkwoord voor “kijken” in het Thai)
4. Wij *เรียน* Thaise taal. (Hint: Het werkwoord voor “leren” in het Thai)
5. Zij *นอน* in bed. (Hint: Het werkwoord voor “slapen” in het Thai)
6. De hond *วิ่ง* in het park. (Hint: Het werkwoord voor “rennen” in het Thai)
7. De leraar *สอน* de studenten. (Hint: Het werkwoord voor “onderwijzen” in het Thai)
8. Ik *เขียน* een brief. (Hint: Het werkwoord voor “schrijven” in het Thai)
9. Jij *พูด* Thai. (Hint: Het werkwoord voor “spreken” in het Thai)
10. Zij *ชอบ* muziek. (Hint: Het werkwoord voor “houden van” in het Thai)
Oefening 2: Declaratieve zinnen met bijwoorden en tijdsaanduidingen
2. Jij *ไป* naar school *ทุกวัน*. (Hint: “elke dag” in het Thai)
3. Hij *ดู* televisie *ตอนเย็น*. (Hint: “s avonds” in het Thai)
4. Wij *เรียน* Thaise taal *ตอนเช้า*. (Hint: “s ochtends” in het Thai)
5. Zij *นอน* *ดึก*. (Hint: “laat” in het Thai)
6. De hond *วิ่ง* *เร็ว*. (Hint: “snel” in het Thai)
7. De leraar *สอน* *อย่างดี*. (Hint: “goed” of “op een goede manier” in het Thai)
8. Ik *เขียน* een brief *ตอนนี้*. (Hint: “nu” in het Thai)
9. Jij *พูด* Thai *บ่อยๆ*. (Hint: “vaak” in het Thai)
10. Zij *ชอบ* muziek *มาก*. (Hint: “erg” of “heel” in het Thai)