Oefening 1: Basis declaratieve zinnen in het Kannada
2. ನಾನು *ಒಂದರಡು* ಪುಸ್ತಕಗಳನ್ನು ಓದುತ್ತೇನೆ (Hoeveel boeken lees ik? Gebruik het Kannada woord voor ’twee’).
3. ಅವರು *ಬಸ್* ಮೂಲಕ ಬರುತ್ತಾರೆ (Met welk vervoermiddel komen zij? Gebruik het Kannada woord voor ‘bus’).
4. ನಮ್ಮ ಶಾಲೆ *ಬೆಳಗ್ಗೆ* ಆರಂಭವಾಗುತ್ತದೆ (Wanneer begint onze school? Gebruik het Kannada woord voor ‘ochtend’).
5. ಈ ಹಣ್ಣುಗಳು *ತಿನ್ನಬಹುದು* (Wat kunnen we doen met deze vruchten? Gebruik het Kannada werkwoord voor ‘eten’).
6. ಅವಳು *ತಂದೆಯಿಂದ* ಮನೆಗೆ ಬಂದುಕೊಳ್ಳುತ್ತಾಳೆ (Van wie komt zij naar huis? Gebruik het Kannada woord voor ‘vader’).
7. ನಾನು *ಮಳೆ* ನೋಡುತ್ತಿದ್ದೇನೆ (Wat bekijk ik? Gebruik het Kannada woord voor ‘regen’).
8. ಅವರು *ನಾಳೆ* ಬರುವರು (Wanneer komen zij? Gebruik het Kannada woord voor ‘morgen’).
9. ಈ ಚಿತ್ರವು *ಅದು* ಅನ್ನು ತೋರಿಸುತ್ತದೆ (Wat toont deze foto? Gebruik het Kannada woord voor ‘dat’).
10. ನಾವು *ಬಾಗಿಲು* ತೆರೆಯುತ್ತಿದ್ದೇವೆ (Wat openen wij? Gebruik het Kannada woord voor ‘deur’).
Oefening 2: Uitgebreide declaratieve zinnen in het Kannada
2. ನಾವು *ಅವರೊಂದಿಗೆ* ಮಾತನಾಡುತ್ತೇವೆ (Met wie spreken wij? Gebruik het Kannada woord voor ‘hen’).
3. ಈ ಮನೆ *ಬಹಳ ದೊಡ್ಡದು* (Hoe is dit huis? Gebruik het Kannada voor ‘heel groot’).
4. ಅವಳು *ಹೊಸ ಪುಸ್ತಕವನ್ನು* ಓದುತ್ತಿದ್ದಾಳೆ (Wat leest zij? Gebruik het Kannada woord voor ‘nieuw boek’).
5. ಅವರು *ಬಳಿಕ* ಊಟ ಮಾಡುತ್ತಾರೆ (Wanneer eten zij? Gebruik het Kannada woord voor ‘na’).
6. ನಾನು *ಅವಳಿಗೆ* ಸಹಾಯ ಮಾಡುತ್ತೇನೆ (Aan wie help ik? Gebruik het Kannada woord voor ‘haar’).
7. ಈ ಫಲಗಳು *ತಾಜಾಗಿವೆ* (Hoe zijn deze vruchten? Gebruik het Kannada woord voor ‘vers’).
8. ನೀವು *ನಾಳೆ* ಬರುವಿರಿ ಎಂದು ಭಾವಿಸುತ್ತೇನೆ (Wanneer denk ik dat u komt? Gebruik het Kannada woord voor ‘morgen’).
9. ಅವರು *ಬೆಳಗಿನ ಸಮಯದಲ್ಲಿ* ಓಡುತ್ತಾರೆ (Wanneer rennen zij? Gebruik het Kannada voor ‘ochtendtijd’).
10. ನಾವು *ಶಾಂತವಾಗಿ* ಮಾತನಾಡುತ್ತೇವೆ (Hoe spreken wij? Gebruik het Kannada woord voor ‘rustig’).