Oefening 1: Eenvoudige declaratieve zinnen in de tegenwoordige tijd
2. A fiú *játszik* a parkban. (Hint: werkwoord ‘játszik’ betekent ‘spelen’, tegenwoordige tijd)
3. Mi *eszünk* reggelit minden reggel. (Hint: werkwoord ‘enni’ betekent ‘eten’, eerste persoon meervoud)
4. A lány *olvas* egy könyvet. (Hint: werkwoord ‘olvas’ betekent ‘lezen’, tegenwoordige tijd)
5. Te *szereted* a csokoládét. (Hint: werkwoord ‘szeret’ betekent ‘houden van’, tweede persoon enkelvoud)
6. Ők *dolgoznak* az irodában. (Hint: werkwoord ‘dolgozni’ betekent ‘werken’, derde persoon meervoud)
7. Az autó *gyorsan megy*. (Hint: werkwoord ‘menni’ betekent ‘gaan’, tegenwoordige tijd)
8. Mi *látjuk* a madarat. (Hint: werkwoord ‘látni’ betekent ‘zien’, eerste persoon meervoud)
9. Te *írsz* egy levelet. (Hint: werkwoord ‘írni’ betekent ‘schrijven’, tweede persoon enkelvoud)
10. A kutya *alszik* az ágyon. (Hint: werkwoord ‘aludni’ betekent ‘slapen’, derde persoon enkelvoud)
Oefening 2: Declaratieve zinnen met verleden tijd (volt idő)
2. Ő *evett* egy almát. (Hint: werkwoord ‘enni’ betekent ‘eten’, verleden tijd derde persoon enkelvoud)
3. Mi *játszottunk* focit a parkban. (Hint: werkwoord ‘játszani’ betekent ‘spelen’, verleden tijd eerste persoon meervoud)
4. Te *olvastál* egy érdekes könyvet. (Hint: werkwoord ‘olvasni’ betekent ‘lezen’, verleden tijd tweede persoon enkelvoud)
5. Ők *dolgoztak* tegnap egész nap. (Hint: werkwoord ‘dolgozni’ betekent ‘werken’, verleden tijd derde persoon meervoud)
6. A fiú *tanult* a vizsgára. (Hint: werkwoord ’tanulni’ betekent ‘leren’, verleden tijd derde persoon enkelvoud)
7. Mi *írtunk* egy levelet a tanárnak. (Hint: werkwoord ‘írni’ betekent ‘schrijven’, verleden tijd eerste persoon meervoud)
8. Te *láttál* egy szép madarat. (Hint: werkwoord ‘látni’ betekent ‘zien’, verleden tijd tweede persoon enkelvoud)
9. Ő *aludt* egész éjszaka. (Hint: werkwoord ‘aludni’ betekent ‘slapen’, verleden tijd derde persoon enkelvoud)
10. A kutyák *futottak* a kertben. (Hint: werkwoord ‘futni’ betekent ‘rennen’, verleden tijd derde persoon meervoud)