Oefening 1: Voltooid verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Wij *speelden* voetbal vorige week. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van spelen)
3. Jij *leerde* Arabisch vorig jaar. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van leren)
4. Zij *kookte* het avondeten gisterenavond. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van koken)
5. Ik *wandelde* naar school vanochtend. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van wandelen)
6. Jullie *luisterden* naar de muziek gisteren. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van luisteren)
7. Hij *kocht* een boek vorige maand. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van kopen)
8. Wij *werkten* hard aan het project. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van werken)
9. Jij *bekeek* een film vanavond. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van bekijken)
10. Zij *praatte* met haar vriend gisteren. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van praten)
Oefening 2: Voltooid verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Wij *waren* thuis de hele dag. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van zijn)
3. Jij *had* een nieuwe fiets vorig jaar. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van hebben)
4. Zij *zag* de dokter vorige week. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van zien)
5. Ik *nam* het boek mee naar school. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van nemen)
6. Jullie *deden* het huiswerk gisteren. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van doen)
7. Hij *sprak* met de leraar vanochtend. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van spreken)
8. Wij *wisten* het antwoord op de vraag. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van weten)
9. Jij *bleef* thuis vanwege de ziekte. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van blijven)
10. Zij *bracht* de boodschap naar haar moeder. (Hint: Gebruik de voltooid verleden tijd van brengen)