Oefening 1: Voltooid verleden tijd versus voltooide tijd in context
2. Zij *heeft gegeten* (perfectum – afgeronde handeling in het verleden) voordat ze naar school ging.
3. Toen wij aankwamen, *had de film al begonnen* (plusquamperfectum) .
4. Ik *heb het boek gelezen* (perfectum) deze week.
5. Voordat jij belde, *waren zij al naar huis gegaan* (plusquamperfectum).
6. Hij *heeft de brief geschreven* (perfectum) gisteren.
7. Zij *had haar huiswerk afgemaakt* (plusquamperfectum) voordat de leraar kwam.
8. Wij *hebben de tentoonstelling bezocht* (perfectum) vorige maand.
9. Toen de trein arriveerde, *was zij al vertrokken* (plusquamperfectum).
10. Jij *hebt de opdracht ingeleverd* (perfectum) gisterenavond.
Oefening 2: Kies de juiste tijdsvorm tussen voltooid verleden tijd en voltooide tijd
2. Wij *hebben de stad bezocht* (perfectum) vorig weekend.
3. Zij *was al naar bed gegaan* (plusquamperfectum) toen de telefoon ging.
4. Ik *heb mijn jas gevonden* (perfectum) net.
5. Toen jij arriveerde, *had ik al gegeten* (plusquamperfectum).
6. Jullie *hebben het nieuws gehoord* (perfectum) vanochtend.
7. De kinderen *waren al gaan spelen* (plusquamperfectum) voordat het begon te sneeuwen.
8. Hij *heeft een nieuwe auto gekocht* (perfectum) vorige maand.
9. Voordat de vergadering begon, *had zij haar presentatie voorbereid* (plusquamperfectum).
10. Wij *hebben de film gezien* (perfectum) gisterenavond.