1. Jaz sem doma *pri* prijatelju. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘bij’ betekent en altijd de locatief vereist.)
2. Pogovarjava se *o* knjigah. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘over’ betekent met de locatief.)
3. On razmišlja *o* težavah. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘over’ met de locatief.)
4. Sedim *na* stolu. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘op’ met de locatief als het om een plaats gaat.)
5. Knjiga je *v* om prostoru. (Hint: Gebruik het voorzetsel ‘in’ met de locatief.)
6. Pogovarjamo se *pri* mizi. (Hint: ‘Bij’ met locatief.)
7. Ti misliš *o* počitnicah. (Hint: ‘Over’ met locatief.)
8. On je *na* postaji. (Hint: ‘Op’ of ‘bij’ met locatief.)
9. Sedela sem *v* parku. (Hint: ‘In’ met locatief.)
10. Pogovor je bil *pri* kavi. (Hint: ‘Bij’ met locatief.)

1. Hodim *v* šolo. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘in’ betekent met de accusatief als er een beweging is.)
2. Grem *na* trg. (Hint: ‘Naar’ met accusatief bij beweging.)
3. Postavil sem knjigo *na* mizo. (Hint: ‘Op’ met accusatief bij beweging.)
4. Peljem se *po* cesti. (Hint: ‘Over/door’ met accusatief bij beweging.)
5. Grem *k* prijatelju. (Hint: ‘Naar’ met accusatief.)
6. Postavil sem se *ob* steno. (Hint: ‘Tegen’ met accusatief.)
7. Hodimo *med* drevesa. (Hint: ‘Tussen’ met accusatief bij beweging.)
8. Vrgel sem žogo *v* zrak. (Hint: ‘In’ met accusatief bij beweging.)
9. Grem *čez* most. (Hint: ‘Over’ met accusatief.)
10. Postavil sem stol *ob* mizo. (Hint: ‘Bij’ of ’tegen’ met accusatief.)