1. To jest *ładny* dom. (Hint: mannelijk, nominatief)
2. Ona ma *piękną* sukienkę. (Hint: vrouwelijk, accusatief)
3. Widzę *dobrego* psa. (Hint: mannelijk, accusatief)
4. Mój brat jest *wysoki*. (Hint: mannelijk, nominatief)
5. Kupiłem *nową* książkę. (Hint: vrouwelijk, accusatief)
6. To jest *stary* samochód. (Hint: mannelijk, nominatief)
7. Ona jest *mądra*. (Hint: vrouwelijk, nominatief)
8. Mam *czerwony* długopis. (Hint: mannelijk, accusatief)
9. To jest *duża* szkoła. (Hint: vrouwelijk, nominatief)
10. Widzę *małego* kota. (Hint: mannelijk, accusatief)

1. To są *ładne* domy. (Hint: mannelijk, nominatief meervoud)
2. Mam *piękne* sukienki. (Hint: vrouwelijk, accusatief meervoud)
3. Widzę *dobrych* psów. (Hint: mannelijk, genitief meervoud)
4. Moi bracia są *wysocy*. (Hint: mannelijk, nominatief meervoud)
5. Kupiłem *nowe* książki. (Hint: vrouwelijk, accusatief meervoud)
6. To są *stare* samochody. (Hint: mannelijk, nominatief meervoud)
7. One są *mądre*. (Hint: vrouwelijk, nominatief meervoud)
8. Mam *czerwone* długopisy. (Hint: mannelijk, accusatief meervoud)
9. To są *duże* szkoły. (Hint: vrouwelijk, nominatief meervoud)
10. Widzę *małe* koty. (Hint: mannelijk, accusatief meervoud)