Oefening 1: Bezit en herkomst met de genitief
2. Kuća *mog* oca je velika. (bezit aangeven, mannelijk enkelvoud)
3. Auto *njegove* sestre je crven. (bezit aangeven, vrouwelijk enkelvoud)
4. Slika *našeg* učitelja je stara. (bezit aangeven, mannelijk enkelvoud)
5. Torba *njezine* majke je plava. (bezit aangeven, vrouwelijk enkelvoud)
6. Glas *njihovog* sina je jak. (bezit aangeven, mannelijk enkelvoud)
7. Miris *njegove* kafe je dobar. (bezit aangeven, vrouwelijk enkelvoud)
8. Pas *mog* brata je mali. (bezit aangeven, mannelijk enkelvoud)
9. Kapa *tvojeg* oca je nova. (bezit aangeven, mannelijk enkelvoud)
10. Količina *njezine* sreće je velika. (bezit aangeven, vrouwelijk enkelvoud)
Oefening 2: Gebruik van de genitief na voorzetsels en werkwoorden
2. On je ponosan na *sina* svog. (voorzetsel + genitief, bezit)
3. Trebam pomoć *prijatelja*. (werkwoord + genitief, behoefte)
4. Sećam se *dana* prošle godine. (werkwoord + genitief, herinnering)
5. Plašim se *visine*. (werkwoord + genitief, angst)
6. Želim mir *svog doma*. (bezit aangeven na genitief)
7. Uživam u društvu *dobrog* prijatelja. (voorzetsel + genitief)
8. Čekam dolazak *njegove* porodice. (bezit aangeven op genitief)
9. Osećam miris *cveća*. (werkwoord + genitief)
10. On se setio *rečiju* koje smo rekli. (werkwoord + genitief)