Oefening 1: Bijzinnen met voegwoorden
2. Zij zegt dat zij morgen *جائے گی* (toekomstige tijd van ‘gaan’).
3. We wachten totdat de leraar *آتا ہے* (tegenwoordige tijd van ‘komen’).
4. Hij werkt hard zodat hij zijn doelen *حاصل کر سکے* (gebruik de mogelijkheid in de zin).
5. Ze vertelde me dat ze gisteren *دیکھا* (verleden tijd van ‘zien’).
6. Ik blijf hier totdat jij me *بتائے* (tegenwoordige tijd van ‘vertellen’).
7. Omdat het regent, neem ik een paraplu *لے رہا ہوں* (tegenwoordige tijd van ‘nemen’).
8. Hij gaat naar huis nadat hij zijn werk *مکمل کر لیا* (voltooide verleden tijd van ‘afronden’).
9. Zij vraagt of jij haar kunt *مدد کرنا* (infinitief van ‘helpen’).
10. Ik geloof dat hij de waarheid *کہہ رہا ہے* (tegenwoordige tijd van ‘zeggen’).
Oefening 2: Complexe zinnen met relatieve bijzinnen
2. Het boek dat ik gisteren *پڑھا* (verleden tijd van ‘lezen’), was erg interessant.
3. Zij is de vrouw die altijd ons *مدد کرتی ہے* (tegenwoordige tijd van ‘helpen’).
4. De kinderen die in het park *کھیل رہے ہیں* (tegenwoordige tijd van ‘spelen’), zijn mijn neven.
5. Dit is het huis waar ik vroeger *رہتا تھا* (verleden tijd van ‘wonen’).
6. De leraar die de les geeft, *سمجھا رہا ہے* (tegenwoordige tijd van ‘uitleggen’).
7. Het eten dat hij gisteren *بنایا* (verleden tijd van ‘maken’), was heerlijk.
8. De film die we zagen, *تھری* (verleden tijd van ‘zijn’).
9. Het meisje dat je hebt ontmoet, *میری بہن ہے* (tegenwoordige tijd van ‘zijn’).
10. De man die hier werkt, *بہت محنتی ہے* (tegenwoordige tijd van ‘zijn’).