Oefening 1: Gebruik van bijwoorden en voegwoorden in complexe zinnen
2. Omdat het regende, *zůstali* we thuis. (Gebruik de juiste verleden tijd van ‘zůstat’)
3. Als je wilt, *můžeme* samen studeren. (Gebruik de juiste vorm van ‘moci’ in de voorwaardelijke bijzin)
4. Hij vertelde me dat hij *četl* een interessant boek. (Gebruik de juiste verleden tijd van ‘číst’)
5. Wanneer zij aankomt, *začneme* met eten. (Gebruik de juiste tegenwoordige tijd van ‘začít’)
6. We gaan naar het park, hoewel het *ještě* regent. (Gebruik het juiste bijwoord voor ‘nog’)
7. Ze vroeg of ik haar *mohu* helpen. (Gebruik de juiste vorm van ‘moci’ in een indirecte vraag)
8. Omdat hij ziek was, *zůstal* hij in bed. (Gebruik de juiste verleden tijd van ‘zůstat’)
9. Ik weet niet wanneer hij *přijde*. (Gebruik de juiste vorm van ‘přijít’ in een vraagzin)
10. Hij werkt hard zodat hij *může* slagen. (Gebruik de juiste vorm van ‘moci’ in een doelzin)
Oefening 2: Correcte woordvolgorde in samengestelde zinnen
2. Ik weet dat zij *umí* goed Tsjechisch spreken. (Werkwoord aan het einde van de bijzin)
3. Wanneer je klaar bent, *budeme* we vertrekken. (Werkwoord direct na de bijwoordelijke bijzin)
4. Hij zei dat hij het huiswerk *udělal* had. (Voltooid deelwoord in de bijzin)
5. Hoewel het koud is, *chodíme* we elke dag buiten. (Werkwoord in de hoofdzin na de concessieve bijzin)
6. Als je het begrijpt, *můžeš* je vragen stellen. (Werkwoord in de hoofdzin na de voorwaardelijke bijzin)
7. Ze vertelde me dat ze gisteren *viděla* hem in de stad. (Werkwoord aan het einde van de bijzin)
8. We blijven binnen omdat het *prší*. (Werkwoord aan het einde van de bijzin)
9. Ik weet niet of hij dat *řekl* heeft. (Voltooid deelwoord in een indirecte vraag)
10. Omdat hij ziek was, *musel* hij thuis blijven. (Werkwoord in de hoofdzin na de bijzin)