1. On je rekao da *dolazi* kasnije. (Kies de juiste werkwoordsvorm in de bijzin met “da”)
2. Volim čitati knjige koje *su* zanimljive. (Gebruik het juiste werkwoord in de betrekkelijke bijzin)
3. Idem kući jer *sam* umoran. (Kies het juiste werkwoord om reden aan te geven)
4. Kada *stigneš*, nazovi me odmah. (Gebruik het juiste werkwoord in de bijzin van tijd)
5. Iako je bilo hladno, oni *su* otišli na plažu. (Gebruik de juiste vorm van “biti” in de bijzin met “iako”)
6. Ne znam da li *će* doći večeras. (Gebruik het juiste hulpwerkwoord in een voorwaardelijke bijzin)
7. Želim da *učim* hrvatski bolje. (Kies de juiste vorm van het werkwoord na “da”)
8. Dok *radim*, slušam glazbu. (Gebruik de juiste werkwoordsvorm in de bijzin die gelijktijdigheid uitdrukt)
9. On je rekao da će *doći* kasnije. (Gebruik de infinitief na “će”)
10. Ako *imaš* vremena, možemo se sastati. (Kies de juiste werkwoordsvorm in de voorwaardelijke bijzin)

1. Nakon što *završim* posao, idem kući. (Gebruik de juiste werkwoordsvorm na “nakon što”)
2. Prije nego što *pođeš*, uzmi kišobran. (Gebruik de juiste werkwoordsvorm in de bijzin van tijd)
3. Iako *je* umorna, nastavlja raditi. (Kies de juiste vorm van “biti” in concessieve bijzin)
4. Dok *čekam* autobus, čitam novine. (Gebruik de juiste werkwoordsvorm in de bijzin van tijd)
5. Zato što je padao snijeg, cesta je bila skliska. (Gebruik het juiste voegwoord om reden aan te geven)
6. Kad god *dođem*, ti si zauzet. (Gebruik het juiste werkwoord in de bijzin van tijd)
7. On nije došao jer nije *imao* vremena. (Kies de juiste werkwoordsvorm om reden aan te geven)
8. Iako *je* kasno, još radimo. (Gebruik het juiste werkwoord in concessieve bijzin)
9. Prije nego što *krenemo*, provjerimo kartu. (Kies de juiste werkwoordsvorm in de bijzin van tijd)
10. Ako *budemo* imali vremena, posjetit ćemo muzej. (Gebruik de juiste toekomstige werkwoordsvorm in voorwaardelijke bijzin)