Oefening 1: Gebruik van collectieve zelfstandige naamwoorden in enkelvoud
2. Een *جھنڈ* van vogels vloog over het meer. (Hint: Dit woord betekent ‘zwerm’, een groep vogels samen.)
3. De *پروانہ* verzamelde zich rond de lantaarn. (Hint: Dit woord betekent ‘groep vlinders’.)
4. De *قبیلہ* woont al eeuwen in dat dorp. (Hint: Dit woord betekent ‘stam’, een groep mensen met een gemeenschappelijke afkomst.)
5. Een *جماعت* van studenten kwam samen voor de vergadering. (Hint: Dit woord betekent ‘groep’ of ‘gemeenschap’.)
6. De *بیڑی* vertrok vroeg in de ochtend naar zee. (Hint: Dit woord betekent ‘vloot’, een groep schepen.)
7. Een *جھنڈ* van schapen graasde op de heuvel. (Hint: Dit woord betekent ‘kudde’, een groep dieren.)
8. De *ٹولی* speelde voetbal op het plein. (Hint: Dit woord betekent ’team’ of ‘groep kinderen’.)
9. De *مجمع* luisterde aandachtig naar de spreker. (Hint: Dit woord betekent ‘menigte’ of ‘publiek’.)
10. Een *فوج* van arbeiders werkte aan de weg. (Hint: Dit woord betekent ‘leger’ of een grote groep mensen die samenwerkt.)
Oefening 2: Kiezen van het juiste collectieve zelfstandige naamwoord
2. Een *بیڑی* van boten lag in de haven. (Hint: Dit woord betekent ‘vloot’, meerdere schepen samen.)
3. De *قبیلہ* sprak over hun tradities. (Hint: Dit woord betekent ‘stam’, een groep mensen met dezelfde afkomst.)
4. Het *مجمع* applaudisseerde na het optreden. (Hint: Dit woord betekent ‘menigte’ of ‘publiek’.)
5. Een *جھنڈ* van vissen zwom dicht bij de kust. (Hint: Dit woord betekent ‘school’, een groep vissen samen.)
6. De *فوج* oefende in het kamp. (Hint: Dit woord betekent ‘leger’, een georganiseerde groep soldaten.)
7. De *ٹولی* van vrienden ging samen op reis. (Hint: Dit woord betekent ‘groep’ of ‘club’.)
8. Een *جھنڈ* van bijen verzamelde zich rond de bloem. (Hint: Dit woord betekent ‘zwerm’, een groep insecten samen.)
9. De *پروانہ* fladderde rond de lichten. (Hint: Dit woord betekent ‘groep vlinders’.)
10. De *جماعت* organiseerde een benefietavond. (Hint: Dit woord betekent ‘gemeenschap’ of ‘vereniging’.)