Oefening 1: Gebruik van collectieve zelfstandige naamwoorden voor groepen mensen
2. De *publika* applaudisseerde na het concert. (Hint: een groep toeschouwers of luisteraars)
3. De *posada* werkte hard om het schip te repareren. (Hint: de bemanning van een schip)
4. De *društvo* organiseerde een feest in het dorp. (Hint: een vereniging of club)
5. De *banda* speelde muziek op straat. (Hint: een groep muzikanten of straatartiesten)
6. De *kompanija* bestond uit vijf soldaten. (Hint: een militaire eenheid)
7. De *zajednica* besprak de plannen voor het nieuwe park. (Hint: een gemeenschap of groep mensen die samenwoont)
8. De *ekipa* van journalisten interviewde de burgemeester. (Hint: een groep werkende mensen met hetzelfde beroep)
9. De *posada* zorgde ervoor dat het vliegtuig veilig landde. (Hint: personeel van een vliegtuig)
10. De *kompanija* oefende elke dag in het bos. (Hint: groep soldaten of strijders)
Oefening 2: Collectieve zelfstandige naamwoorden voor groepen dieren en dingen
2. Het *roj* bijen vloog rond de bloemen. (Hint: een zwerm bijen)
3. De *krdo* paarden rende door de prairie. (Hint: een groep paarden)
4. Een *čopor* wolven jaagde in het bos. (Hint: een roedel roofdieren)
5. Het *gomila* stenen lag naast de rivier. (Hint: een hoop of stapel dingen)
6. De *skupina* vogels vloog naar het zuiden. (Hint: een groep vogels of mensen)
7. Een *klupko* wol lag op de stoel. (Hint: een bolvormige verzameling wol of draad)
8. Het *stado* koeien werd naar de stal gebracht. (Hint: groep runderen)
9. Een *roj* sprinkhanen verwoestte het veld. (Hint: een grote groep insecten)
10. De *gomila* bladeren bedekte het pad in de herfst. (Hint: een grote hoop bladeren)