Oefening 1: Collectieve zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud
2. Han så en stor *skare* mennesker ved koncerthallen. (Hint: Een groep mensen)
3. En *hjord* af køer gik langs vejen. (Hint: Een groep koeien)
4. Vi så en *sværm* af bier i haven. (Hint: Een groep bijen)
5. En *flok* børn legede i parken. (Hint: Een groep kinderen)
6. Der var en *skare* tilhørere til talen. (Hint: Een groep luisteraars)
7. En *hjord* får gik på marken. (Hint: Een groep schapen)
8. En *sværm* myg var irriterende om aftenen. (Hint: Een groep muggen)
9. En *flok* hunde løb efter cyklen. (Hint: Een groep honden)
10. En *skare* turister besøgte museet. (Hint: Een groep toeristen)
Oefening 2: Gebruik van collectieve zelfstandige naamwoorden in zinnen
2. *Skaren* ventede tålmodigt på bussen. (Hint: Een groep mensen die wacht)
3. *Hjorden* bevægede sig langsomt over marken. (Hint: Een groep dieren die loopt)
4. *Sværmen* fløj omkring blomsterne. (Hint: Een groep insecten die vliegt)
5. *Flokken* hunde var meget venlige. (Hint: Een groep honden als onderwerp)
6. *Skaren* jublede, da holdet scorede. (Hint: Een groep mensen die juicht)
7. *Hjorden* blev passet af en hyrde. (Hint: Een groep dieren onder zorg)
8. *Sværmen* forsvandt hurtigt efter regnen. (Hint: Een groep insecten die weggaat)
9. *Flokken* børn sang en sang sammen. (Hint: Een groep kinderen die zingt)
10. *Skaren* gik stille gennem parken. (Hint: Een groep mensen die loopt)