Oefening 1: Collectieve zelfstandige naamwoorden herkennen
2. Een *ordu* bestaat uit veel soldaten. (Hint: een militaire groep)
3. De *ailə* ging samen op vakantie. (Hint: een groep mensen die familie van elkaar zijn)
4. De *sürü* liep rustig door het veld. (Hint: een groep dieren van dezelfde soort)
5. De *qrup* zong mooi tijdens het concert. (Hint: een verzameling mensen die samen muziek maken)
6. De *kollektiv* heeft besloten een feest te organiseren. (Hint: een groep mensen die samenwerken op werk)
7. De *heyət* sprak over het nieuwe plan. (Hint: een groep mensen die samen een taak uitvoeren)
8. De *ordu* verdedigde het land. (Hint: een groep soldaten)
9. De *komanda* won de wedstrijd. (Hint: een sportteam)
10. De *ailə* woont in hetzelfde huis. (Hint: familie)
Oefening 2: Collectieve zelfstandige naamwoorden invullen
2. Een *heyət* beslist over belangrijke zaken. (Hint: groep mensen die samen een taak uitvoeren)
3. De *sürü* beweegt zich langzaam over de heuvel. (Hint: groep schapen of geiten)
4. De *ailə* vierde samen een feestdag. (Hint: familie)
5. De *ordu* beschermt het land tegen vijanden. (Hint: leger)
6. De *qrup* bereidde een presentatie voor. (Hint: groep mensen die samen iets doen)
7. De *kollektiv* werkt hard aan het project. (Hint: groep werknemers)
8. De *komanda* bestaat uit tien spelers. (Hint: sportteam)
9. De *heyət* kwam bijeen voor een vergadering. (Hint: groep mensen die samenwerken)
10. De *sürü* graast op de weide. (Hint: groep dieren)