1. Ona *pravděpodobně* přijde pozdě. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)
2. Dnes *možná* bude pršet. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “misschien”)
3. To je *určitě* dobrý nápad. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “zeker”)
4. On *asi* nemá čas. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk” in informele context)
5. My *pravděpodobně* pojedeme na dovolenou. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)
6. Oni *možná* nepřijdou dnes večer. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “misschien”)
7. To *určitě* není pravda. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “zeker”)
8. Ty *asi* jsi unavený. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)
9. Ona *pravděpodobně* zná odpověď. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)
10. Děti *možná* zůstanou doma. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “misschien”)

1. Pokud bude pršet, *pravděpodobně* zůstaneme doma. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)
2. On *asi* zapomněl na schůzku, protože nepřišel. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)
3. My *možná* půjdeme do kina, pokud bude volno. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “misschien”)
4. Ta kniha je *určitě* zajímavá, protože ji všichni chválí. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “zeker”)
5. Oni *pravděpodobně* nebudou pracovat o víkendu. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)
6. Pokud se zpozdí, *možná* nestihneme vlak. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “misschien”)
7. On *asi* neví, jak na to. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)
8. Ty *určitě* zvládneš test, jsi dobře připravený. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “zeker”)
9. My *možná* pojedeme na výlet, pokud nebude pršet. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “misschien”)
10. Děti *pravděpodobně* budou hrát venku odpoledne. (Hint: Gebruik het Tsjechische woord voor “waarschijnlijk”)