Oefening 1: Bijwoorden van tijd in de verleden tijd
2. Zij heeft *pichle hafte* haar huis schoongemaakt. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘vorige week’ betekent)
3. Wij zijn *do din pehle* naar Lahore gereisd. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ’twee dagen geleden’ betekent)
4. Hij belde mij *abhi kuch der pehle*. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘zojuist’ betekent)
5. De leraar gaf ons de opdracht *pichle mahine*. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘vorige maand’ betekent)
6. Mijn ouders kwamen *pichle saal* op bezoek. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘vorig jaar’ betekent)
7. Ik heb *kal raat* een film gekeken. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘gisteravond’ betekent)
8. Zij studeerde *teen saal pehle* in de universiteit. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘drie jaar geleden’ betekent)
9. We hebben het feest *pichle weekend* gevierd. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘afgelopen weekend’ betekent)
10. Hij verloor zijn sleutels *kal subah*. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘gisterochtend’ betekent)
Oefening 2: Bijwoorden van tijd in de toekomst
2. Zij zal *aane wale hafte* op vakantie gaan. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘volgende week’ betekent)
3. Wij ontmoeten elkaar *do din baad*. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘over twee dagen’ betekent)
4. Hij zal *jaldi* klaar zijn met zijn werk. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘binnenkort’ betekent)
5. De vergadering begint *agle mahine*. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘volgende maand’ betekent)
6. Mijn broer komt *agle saal* terug uit het buitenland. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘volgend jaar’ betekent)
7. Ik zal je *kal raat* bellen. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘vanavond’ betekent)
8. Zij zal *teen saal baad* haar diploma halen. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘over drie jaar’ betekent)
9. We vieren het feest *agle weekend*. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘volgend weekend’ betekent)
10. Hij vertrekt *kal subah* vroeg. (Hint: Gebruik het bijwoord dat ‘morgen ochtend’ betekent)