Oefening 1: Bijwoorden van tijd in eenvoudige zinnen
2. Hij kwam *včera* thuis. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘gisteren’)
3. Wij vertrekken *zítra* vroeg. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘morgen’)
4. De winkel is *teď* open. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘nu’)
5. Zij heeft het boek *nedávno* gelezen. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘onlangs’)
6. Ik bel je *pozítří*. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘overmorgen’)
7. De les begint *brzy*. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘binnenkort’)
8. Hij werkte *včera večer*. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘gisterenavond’)
9. Wij gingen *minulý týden* op vakantie. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘vorige week’)
10. Ze komt *za chvíli*. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘binnen een moment’)
Oefening 2: Gebruik van bijwoorden van tijd in context
2. Hij heeft *před chvílí* gebeld. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘zojuist’)
3. Wij zagen elkaar *minulý měsíc*. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘vorige maand’)
4. Ik heb het gisteren *včera* gedaan. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘gisteren’)
5. Zij komt overmorgen *pozítří* terug. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘overmorgen’)
6. De trein vertrekt *brzy*. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘binnenkort’)
7. Ik ben *teď* bezig met mijn huiswerk. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘nu’)
8. Hij werkte hard *minulé léto*. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘vorige zomer’)
9. We hebben het project *nedávno* afgerond. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘onlangs’)
10. De vergadering begint *za hodinu*. (Hint: Het Tsjechische woord voor ‘over een uur’)