1. Siku *leo* ninakula chakula. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “vandaag” in het Swahili)
2. Jana nilikwenda sokoni. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “gisteren” in het Swahili)
3. Kesho nitakwenda shule. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “morgen” in het Swahili)
4. Mara *mbili* niliona mnyama yule. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “tweemaal” in het Swahili)
5. Sasa *hivi* ninasoma. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “nu” of “op dit moment” in het Swahili)
6. Tangu jana, mvua *imeanza*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “sinds gisteren” in het Swahili)
7. Sasa hivi, watu *wanacheza*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “op dit moment” in het Swahili)
8. Wakati *ule* tulipumzika. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “die tijd” of “destijds” in het Swahili)
9. Kabla ya hapo, alikuwa *hapa*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “hier” in het Swahili)
10. Baadaye tutakutana tena. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “later” in het Swahili)

1. Nitafanya kazi *kesho*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “morgen” in het Swahili)
2. Kila *siku* ninakwenda mazoezi. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “elke dag” in het Swahili)
3. Mara *mbili* kwa wiki, tunakwenda sinema. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “tweemaal” in het Swahili)
4. Wakati *huyu* nitakusaidia. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “nu” of “op dit moment” in het Swahili)
5. Baada ya kidogo, tutakula. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “binnen korte tijd” in het Swahili)
6. Siku zote anacheka. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “altijd” in het Swahili)
7. Hivi *karibuni* tutatembelea mji. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “binnenkort” in het Swahili)
8. Nilikwenda sokoni *jana*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “gisteren” in het Swahili)
9. Tutaonana tena *baadaye*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “later” in het Swahili)
10. Wakati *hapo* nilifanya kazi. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “daar” in het Swahili)