Oefening 1: Bijwoorden van tijd in eenvoudige zinnen
2. Zij kwam *हिजो* op bezoek (hint: het betekent ‘gisteren’).
3. Wij zullen *भोलि* naar de tempel gaan (hint: het betekent ‘morgen’).
4. Hij werkte *अहिले* aan zijn huiswerk (hint: het betekent ‘nu’).
5. De leraar vertelde het verhaal *पहिले* (hint: het betekent ‘eerder’ of ‘voorheen’).
6. Ik heb haar *अझै* niet gezien (hint: het betekent ‘nog steeds’ of ‘nog niet’).
7. Ze vertrok *अहिले* naar huis (hint: betekent ‘nu’ of ‘op dit moment’).
8. We zullen het project *छिटो* afmaken (hint: het betekent ‘snel’ of ‘binnenkort’).
9. Hij belde me *अहिले* terug (hint: betekent ‘nu’ of ‘zojuist’).
10. De vergadering begint *पछी* (hint: het betekent ‘later’).
Oefening 2: Bijwoorden van tijd in context
2. Zij studeert hard *आज* voor het examen (hint: het betekent ‘vandaag’).
3. We zullen elkaar *भोलि* ontmoeten (hint: het betekent ‘morgen’).
4. De winkels zijn *अहिले* gesloten (hint: het betekent ‘nu’).
5. Hij was hier *पहिले* al eens geweest (hint: het betekent ‘eerder’).
6. Ik ben *अझै* aan het wachten (hint: betekent ‘nog steeds’).
7. Ze vertrekt *छिटो* naar het vliegveld (hint: betekent ‘binnenkort’).
8. Ik kreeg je bericht *अहिले* binnen (hint: betekent ‘nu’ of ‘zojuist’).
9. We zullen het rapport *पछी* inleveren (hint: betekent ‘later’).
10. Hij werkte hard *अहिले* aan zijn taak (hint: betekent ‘nu’).