1. Ik ga *sekarang* naar school. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘nu’.)
2. Zij kwam *semalam* thuis. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘gisterenavond’.)
3. Wij eten *esok* samen. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘morgen’.)
4. Hij studeert *kelmarin*. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘eergisteren’.)
5. De winkel opent *pagi*. (Hint: Gebruik het Maleise woord voor ‘ochtend’.)
6. Ik bel je *nanti*. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘straks’ of ‘later’.)
7. Zij werkt *sempena*. (Hint: Gebruik het Maleise woord voor ’tijdens’ of ‘gedurende’.)
8. We vertrekken *tadi*. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘zojuist’.)
9. Hij sliep *tengah malam*. (Hint: Gebruik het Maleise woord voor ‘middernacht’.)
10. De les begint *sebelum*. (Hint: Gebruik het Maleise woord voor ‘voor’ in tijdscontext.)

1. Ik heb *baru* gegeten. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘net’ of ‘zojuist’.)
2. We gaan *lepas* de film naar huis. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘na’ of ‘nadat’.)
3. Zij komt *esok hari* op bezoek. (Hint: Gebruik het Maleise voor ‘morgen’.)
4. Hij werkte hard *tadi pagi*. (Hint: Gebruik het Maleise voor ‘vanmorgen’ of ‘vanmorgen vroeg’.)
5. De vergadering is *minggu depan*. (Hint: Gebruik het Maleise voor ‘volgende week’.)
6. Ik heb hem *lama* niet gezien. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘lang’ in tijdsduur. Niet lengte.)
7. De feestdag was *tahun lepas*. (Hint: Gebruik het Maleise voor ‘vorig jaar’.)
8. Wij gaan *sebelum tengah hari* lunchen. (Hint: Gebruik het Maleise voor ‘voor de middag’.)
9. Zij zal *nanti malam* arriveren. (Hint: Gebruik het Maleise voor ‘vanavond’.)
10. Hij studeert *selalu* op zondag. (Hint: Gebruik het Maleise bijwoord voor ‘altijd’.)