Oefening 1: Bijwoorden van tijd in eenvoudige zinnen
2. Zij kwam *кеше* bij mij thuis (hint: het betekent ‘gisteren’).
3. Wij zullen *ертең* naar het park gaan (hint: het betekent ‘morgen’).
4. Hij werkt altijd *қазір* hard (hint: het betekent ‘nu’).
5. Jullie eten meestal *кейін* na de les (hint: het betekent ‘later’).
6. De trein vertrekt *ертеңгі* ochtend (hint: het betekent ‘morgen’, specifiek ‘morgen ochtend’).
7. Ik heb dat boek *әлдеқашан* gelezen (hint: het betekent ‘al lang geleden’).
8. Zij komt *қазірдің өзінде* thuis aan (hint: het betekent ‘op dit moment’).
9. We spreken elkaar *кешке* weer (hint: het betekent ‘vanavond’).
10. De kinderen spelen buiten *қазірше* (hint: het betekent ‘voorlopig’ of ‘nog even’).
Oefening 2: Vul het juiste bijwoord van tijd in de context in
2. Zij zal *ертең* naar de markt gaan (hint: het betekent ‘morgen’).
3. Wij eten altijd *таңертең* samen (hint: het betekent ‘ochtend’).
4. Hij belt mij *қазір* op (hint: het betekent ‘nu’).
5. Jullie moeten het huis *кейін* opruimen (hint: het betekent ‘later’).
6. De leraar komt *бүгінгі* les op tijd (hint: het betekent ‘van vandaag’).
7. Ik ben *әлдеқашан* klaar met mijn werk (hint: het betekent ‘al lang geleden’).
8. Zij vertrekt *кешке* naar huis (hint: het betekent ‘vanavond’).
9. We blijven nog *қазірше* hier (hint: het betekent ‘voorlopig’).
10. De vergadering begint *таңертеңгі* uur (hint: het betekent ‘ochtend’, specifiek ‘in de ochtend’).