Oefening 1: Bijwoorden van tijd in eenvoudige zinnen
2. Hij kwam *wczoraj* thuis. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “gisteren” in het Pools.)
3. Wij eten altijd *rano*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “in de ochtend” in het Pools.)
4. Zij werkt *teraz* aan haar huiswerk. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “nu” in het Pools.)
5. Morgen ga ik *jutro* naar de markt. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “morgen” in het Pools.)
6. Ik heb *nigdy* geen vis gegeten. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “nooit” in het Pools.)
7. Soms speel ik *czasami* buiten. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “soms” in het Pools.)
8. Hij belt mij *wkrótce*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “binnenkort” in het Pools.)
9. Wij zijn *wcześnie* wakker geworden. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “vroeg” in het Pools.)
10. Zij komt *późno* terug van school. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “laat” in het Pools.)
Oefening 2: Bijwoorden van tijd in vragen en ontkenningen
2. Ik heb *jeszcze* niet gegeten. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “nog niet” in het Pools.)
3. *Kiedy* zaczyna de les? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “wanneer” in het Pools.)
4. Hij heeft *już* zijn huiswerk gedaan. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “al” in het Pools.)
5. Wij gaan *nigdy* niet naar dat restaurant. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “nooit” in het Pools.)
6. Kom je *później* naar het feest? (Hint: Gebruik het bijwoord voor “later” in het Pools.)
7. Zij werkt *teraz* niet. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “nu” in het Pools.)
8. Heb je *kiedyś* in Polen gewoond? (Hint: Gebruik het bijwoord voor “ooit” in het Pools.)
9. Wij vertrekken *wkrótce* naar vakantie. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “binnenkort” in het Pools.)
10. Hij komt *niedawno* terug van vakantie. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “kort geleden” in het Pools.)